Er bestaan veel misvattingen over het gezichtsvermogen van honden. Lang werd gedacht dat ze geen kleuren zien en de wereld waarnemen als een zwart-witfilm. Dat klopt dus niet. Honden zien wel kleuren, maar niet op dezelfde manier als wij. Ze zijn rood-groenkleurenblind: ze kunnen de kleuren rood en groen niet waarnemen. Ze zien alleen blauw- en geeltinten.Â
In onze ogen hebben we fotoreceptorcellen, de zogenaamde kegeltjes en staafjes. De kegeltjes zorgen ervoor dat we kleuren zien. Wij hebben drie soorten kegeltjes waarmee we rood, groen en blauw detecteren. Daarmee kunnen we alle kleuren van de regenboog zien. Iemand waarbij één soort (of meer soorten) kegeltjes defect zijn, is kleurenblind. Honden hebben slechts twee soorten kegeltjes: ze zien alleen variaties van geel en blauw. Dat is een beetje te vergelijken met een persoon met rood-groenkleurenblindheid, die geen verschil zien tussen rood en groen. Een blauwe bal zullen honden dus beter zien liggen in het groene gras dan een rood exemplaar.
Daarom hoef je nog niet alle rode en groene speeltjes in de vuilnisbak te kieperen. Enige nuance is nodig. Twee tinten van een vergelijkbare kleur zijn makkelijker van elkaar te onderscheiden als ze verschillen in helderheid Denk bijvoorbeeld aan een groene tennisbal die in het gras ligt: daarbij is er een verschil in helderheid door het zonlicht dat erop weerkaatst. Er is ook nog eens een duidelijk verschil in textuur waarneembaar. Ten slotte beleven honden de wereld niet op dezelfde manier als ons. Wij vertrouwen in de eerste plaats op ons gezichtsvermogen, zij gebruiken vooral hun reukvermogen. Wie weet ruiken ze de bal nog voor ze hem hebben gezien. Of een bal nu rood, blauw, appelblauwzeegroen of zuurstokroze is, maakt dus eigenlijk niet superveel uit.
Foto: © Shutterstock